Van de predikant
Voor alle aankondigingen op deze pagina geldt uiteraard Deo Volente, zo God het wil.
We zijn toegekomen aan zondag 12 van de Heidelbergse catechismus. Deze zondag gaat over de naam Christus. Christus is de ambtsnaam van de Middelaar. In de ambten komt tot uitdrukking het grote werk wat de Middelaar heeft verricht. Reeds in het Oude Testament vinden we de ambten terug en wijzen zij heen naar de volkomen vervulling ervan in de persoon van de Middelaar.
In zondag 12 wordt eerst gewezen op de persoon van de Middelaar en zijn drie ambten. In de tweede plaats wordt erop gewezen hoe de drie ambten van betekenis zijn voor de gelovigen. Ook de gelovigen zijn christenen en worden geroepen om de voetstappen van de Zaligmaker te drukken. In hun leven zal zich dus ook iets van die drie ambten van Christus weerspiegelen.
We staan deze weken stil bij Romeinen 12. In dit hoofdstuk gaat het over het Godzalige leven. We leren in de catechismus dat de enige troost bestaat in drie stukken. Het stuk der dankbaarheid betekent leven tot eer van God. Vanaf Romeinen 12 besteedt Paulus daaraan uitvoerig aandacht.
Paulus ziet het nieuwe leven in de eerste plaats als vrucht van Gods genade die gewerkt wordt door de Heilige Geest. Los van Gods genade kunnen wij niet tot eer van God leven. Vandaar dat Paulus in vers één wijst op de ontfermingen van God. Dat is de diepe bron van het leven der genade. De Heere Jezus zegt: “zonder Mij kunt gij niets doen”.
In Romeinen 12 zien we dat Paulus het leven van de godzaligheid in een viertal relaties tekent. In vers één en twee wijst hij op de relatie tot God. In vers 3-8 wijst hij op de relatie tot zichzelf. Door Gods genade is er ook in de zondaar een grote verandering tot stand gebracht. Hij wordt ingelijfd in het lichaam van Christus, vers vijf. In de derde plaats tekent Paulus de relatie tussen de individuele gelovige en de gemeente. Dit kunnen we lezen in vers 9-16. Tenslotte wijst Paulus op de relatie tussen de gelovige en zijn vijanden (17 - 21). Door Gods genade vinden er in al die relaties diep ingrijpende veranderingen plaats.
We staan op zondag 19 november 2017 stil bij vers 3-8. Hier gaat het dus om de relatie van de gelovigen tot zichzelf. Er is een ingrijpend verschil tussen de ongelovigen en de gelovigen. Alle gelovigen kennen het Godzalige leven. Dat leven zet eens tempel op de weg die ze gaan door deze wereld. We staan stil bij vers 3-8: het godzalige leven. We letten daarbij op een drietal gedachten:
1. Een waarschuwing, vers 3
2. Een onderwijzing, vers 4-6.
3. Een aansporing, vers 7-8.
Paulus waarschuwt in de eerste plaats voor hoogmoed (vers 3). Kennelijk kunnen ook gelovigen vervallen in hoogmoed. Vandaar dat hij er ernstig voor waarschuwt. Hij spoort aan tot een ootmoedige levenswandel. In de tweede plaats onderwijst de apostel de christenen in Rome dat ze onderdeel zijn van het geestelijke lichaam van Christus. Hij wijst op de grote betekenis daarvan (4-6). Tenslotte noemt de apostel zeven belangrijke gaven die aan de gelovigen zijn geschonken (7-8). Het is de bedoeling dat die gaven in de gemeente worden gebruikt.
We zijn toegekomen aan zondag 11 van de catechismus. In deze zondag staan we stil bij de persoon van de Middelaar. De Heere Jezus wordt gekend in zijn namen, ambten, naturen, staten en weldaden. Zondag 11 begint met de namen van de Middelaar. Namen hebben in de Bijbel heel vaak een diepere betekenis.
We beginnen met de naam Jezus. Dit is de meest voorkomende naam in de Bijbel van de Middelaar. Deze naam werd de Middelaar door God de Vader gegeven. Deze naam betekent: Zaligmaker, Verlosser, Redder, et cetera. Er wordt door sommigen misbruik gemaakt van deze naam. Het misbruik heft echter het goede gebruik niet op. We moeten nooit proberen om de naam van de Heere Jezus uit onze gedachten of uit ons preken te verwijderen. Dat zou wel heel erg zijn en het zou de kinderen Gods van een krachtige troostbron beroven. In de catechismus wordt ingegaan op de naam Jezus.
Bestaande stil bij de naam Jezus. We letten daarbij op een drietal gedachten:
1. Een gegeven naam.
2. De enige naam.
3. De volkomen naam.
We zijn gekomen in de laatste maanden van het kalenderjaar. Tot aan de adventszondagen zijn er nog drie zondagen te gaan. De komende drie zondagen wilde ik stilstaan bij Romeinen 12. De brief aan de Romeinen is een sleutel voor het verstaan van de hele heilige Schrift. In de hoofdstukken 12 tot en met 15 geeft de apostel Paulus “vermaningen tot een godzalig christenleven” (toelichting SV). Het gaat in hoofdstuk 12 dus over de ware, voor God aangename, godsdienst.
We kunnen hoofdstuk 12 verdelen in drie delen. Vers 1 en 2 gaan over het Godzalige leven in relatie tot God. Vers 3-8 gaan over de vroomheid in de relatie tot de andere leden van de gemeente. Vers 9-21 gaan over de relatie tussen de gelovigen en hun naasten in het algemeen. Paulus maakt daarbij onderscheid tussen de naasten die ons vriendelijk gezind (vers 10-18) zijn en de naasten die ons vijandig gezind zijn (19-21). We kunnen bij dit laatste bijvoorbeeld denken aan een collega op ons werk die ons voortdurend het bloed onder de nagels vandaan haalt. Op 12 november staan we stil bij het eerste gedeelte van dit hoofdstuk. We staan dus stil bij vers 1 en 2. We lezen daar het volgende:
"Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige [en] Gode welbehagelijke offerande, [welke is] uw redelijke godsdienst. En wordt dezer wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij." (Rom. 12:1-2)
In vers 1 geeft Paulus de inhoud en de bron van het Godzalige leven voor God weer. Hij wijst op de ontfermingen Gods en op wat hij hiervoor in de Romeinenbrief aan de orde heeft gesteld. De oprechte vroomheid is gebaseerd op Gods genade, in Christus. In de tweede plaats geeft Paulus aan wat de praktijk is van de ware vroomheid. Dat kunnen we lezen in vers 2. Het gaat erom hoe de christenen in Rome gestalte geven aan de roeping die van Godswege tot hen komt. De Heere vraagt dat we onze lichamen tot een levende en Gode welbehagelijke offerande zullen stellen.
Het gaat dus over de ware Godzaligheid, de oprechte vroomheid, het leven der dankbaarheid. We letten daarbij op een tweetal gedachten:
1. De inhoud, vers 1
2. De praktijk, vers 2.
In de avonddienst hopen we opnieuw stil te staan bij Gods grote goedheid voor zondige mensen. Die goedheid van de Heere blijkt in alle tijdelijke dingen maar ook in de godsdienstige en geestelijke dingen. De Heere schenkt ons elke dag weer opnieuw vele goede gaven. Overigens moeten wij daarbij wel opmerken dat de Heere ons iets kan geven in Zijn toelating of in Zijn gunst. We lezen in de Bijbel over de lankmoedigheid van God. De Heere is geduldig met zondige mensen. Maar laten we ook onderstrepen dat buiten Christus een mens ligt onder de toorn van God. Ten diepste heeft God maar in één ding behagen: dat verloren mensen de toevlucht nemen tot de Middelaar Gods en der mensen. Wij kunnen alleen voor God bestaan door de gelovige vereniging met de Heere Jezus Christus. De ware dankbaarheid komt dus ook alleen maar op uit de geloofsvereniging met Christus. Zonder deze geloofsvereniging kan iemand niet oprecht dankbaar zijn. Dat is de heldere leer van de Bijbel.
We staan in de avonddienst stil bij Psalm 138:1-3. Aan Psalm 138 gaat Psalm 137 vooraf. Het slot van Psalm 137 is zeer aangrijpend. We lezen daar het volgende: "Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal." (Ps. 137:9). Over dit vers in de Bijbel is heel veel te zeggen. Maar laten we in ieder geval onderstrepen dat God de zonde straft. Daarna zien we dat de psalmdichter verdergaat. In Psalm 138 lezen we over een loflied op Gods goedheid. In het opschrift boven deze Psalm door de Statenvertalers lezen we het volgende: “David looft God vanwege Zijn goedheid en waarheid aan hem bewezen, profeterende dat de koningen der aarde de HEERE zullen loven, met belijdenis der vrucht van zijn vertrouwen op God”. David looft God over Zijn goedheid. We staan in de avonddienst daarom stil bij de lof des Heeren. We letten daarbij op een tweetal gedachten:
1. De aard van deze lof, vers 1-2.
2. De reden voor deze lof, vers 2-3.
Preek voor zondagmorgen 29 oktober 2017.
Op woensdag 1 november 2017 hopen we de jaarlijkse dankdag te mogen houden. Er zijn veel redenen om een dankdag te houden. We leven in een land waarin we veel overvloed hebben. Ook kunnen we in alle rust naar de kerk gaan, uit de Bijbel lezen, de Heere naar zijn Woord dienen, en nog vele andere zaken meer. We leven in een geordende samenleving waarin we bijvoorbeeld in alle rust over straat kunnen gaan. Uiteraard betekent dit niet dat er geen gevaren zijn. De krant leert ons elke dag wel iets anders. Maar in vergelijking met vele andere delen in de wereld leven wij in een zeer bevoorrecht land. De Heere overlaadt ons dag aan dag het Zijn gunstbewijzen. Het is goed om dat op een dankdag in herinnering te roepen.
In de middagdienst willen we stilstaan bij Jozua 4. In Jozua 3 en 4 lezen we over de doortocht van het volk Israël door de Jordaan. De doortocht door de Jordaan is een van die grote heilsdaden van God geweest. Als we er even goed over nadenken is het ook een hele indrukwekkende gebeurtenis geweest. We lezen in Exodus 12 vers 37 dat er 600.000 mannen uit Egypte zijn gegaan. We mogen aannemen dat deze mannen gehuwd waren. Dat betekent dus ook 600.000 vrouwen. Daarnaast zijn er nog de kinderen. We kunnen er gerust van uitgaan dat het per gezin wel ongeveer 3-4 kinderen zullen zijn geweest. Dus alles bij elkaar kom je al snel tot 3 à 4 miljoen mensen. Daar moeten we dan ook nog de dieren bij optellen. En dat er veel vermengd volk meeging (Ex. 12:37-38). De kinderen van Israël zijn dus met miljoenen uit Egypte gegaan. Er ligt dus 40 jaar later een heel groot volk aan de oevers van de Jordaan. We lezen in Jozua drie vers 16 dat het water van de Jordaan bij de stad Adam werd afgesneden. Adam ligt ongeveer op de plaats waar de Jabbok in de Jordaan komt. Vanaf deze plaats tot aan de Dode Zee is het ongeveer 30 à 40 km. De Jordaan valt dus over de lengte van 30 à 40 km droog. En door deze rivierbedding trekt het volk dan het land Kanaän binnen. De heidense volkeren hebben vol verbazing en schrik naar deze overtocht gekeken. De Heere leidde zijn volk. In het midden van de Jordaan stond de ark des Heeren. De ark is een teken van Gods tegenwoordigheid en van Zijn gunst over zijn volk. De Ark met daarop het verzoendeksel wees op Christus en Zijn werk.
In het slot van Jozua vier lezen we dan hoe er in Gilgal stenen worden opgericht. God heeft zelf de opdracht voor dit teken gegeven (vers 3). Dit teken in is dus een dankbare herinnering aan de grote daden van God. We willen dus in de dankdag middagdienst stilstaan bij het teken in Gilgal. We letten dan op een drietal gedachten:
1. Een noodzakelijk teken.
2. Een sprekend teken.
3. Een bedoeld teken.
Laat ik enkele vragen noemen die bij het lezen van Jozua 4:19-24 bij je op kunnen komen. Waarom werd een dergelijk teken opgericht? Zijn er meer van deze tekenen in het boek Jozua te vinden? (BMU pag. 354). Welke boodschap wil God door middel van dit teken schenken? Waarom worden de kinderen er zo nauw bij betrokken? Wat moeten de Israëlieten tegen hun kinderen zeggen? En wat is Gods bedoeling met de boodschap van dit teken (vers 24)?
(6 items) | 1 |