Van de predikant
Voor alle aankondigingen op deze pagina geldt uiteraard Deo Volente, zo God het wil.
In deze Bijbellezing staan we stil bij Jesaja 34 en 35. Deze twee hoofdstukken horen bij elkaar. In de hoofdstukken 13-33 wordt ons de opkomst en de ernst van de Assyrische macht beschreven. Als een ware oorlogsmachine veroveren de heerser van dit rijk grote delen van de wereld. Die oorlogen brachten veel leed en ellende met zich mee. Jesaja ziet deze oorlogen als een oordeel van God.
In de tijd van Jesaja wordt in de eerste plaats Samaria verwoest (722 voor Christus) en later slaat Sanherib een beleg voor Jeruzalem (701 voor Christus). In hoofdstuk 36-37 kunnen we lezen hoe de Heere het volk van Jeruzalem verlost. Het is echter duidelijk dat oorlog veel leed en ellende meebrengt. De volken vertrouwen voor hun welzijn en overwinning op hun goden, afgoden. Het volk van Israël vertrouwt vooral op Egypte. Dat is echter de diepe zonde van het volk. Vanwege de zonde en vanwege het niet vertrouwen op de Heere zal God die volk straffen. Zijn oordelen worden keer op keer uitgesproken door de profeten.
De hele wereld zal door God geoordeeld worden. In hoofdstuk 34 lezen we over Gods oordeel over de wereld. De Heere bedreigt de zondige mensen met oordeel. In hoofdstuk 35 lezen over Gods beloften van heil. De woestijn zal bloeien als een roos (35:1). Rijk en groot wordt God heil voor Israël getekend.
We staan dus vanavond stil bij de oordelen Gods. Die oordelen zijn voor allen tot waarschuwing, punt 1. Die oordelen zijn ook tot vreugde, punt 2. Oordeel en zegen komen van Gods hand. Het oordeel is ook een zegen. Daardoor immers wordt het kwaad bestraft en weggenomen. Het is tot heil van zondige mensen. Wat kan het een diepe vreugde geven als we merken dat de Heere het kwaad wegneemt. Voor de kwaaddoener is dat heel ingrijpen, maar voor de omgeving is dat tot diepe zegen. De dood van Herodes was tot zegen voor het land en mensen. Een kwaad mens werd door God geoordeeld en bestraft. In de hemel is er ook vreugde over de oordelen Gods (Openb. 6:9-11).
In deze dienst staan we stil bij het vierde gebod. Dit gebod gaat over de rustdag. Lezen we de Bijbel rustig door dan komen we de rustdag op verschillende plaatsen tegen. in de eerste plaats vinden we de rustdag in Gen. 2:1-3. God heeft met de schepping de rustdag gegeven. In het Oude Testament is de laatste dag der week de rustdag, de sabbat. Voor de joden steeds een belangrijke dag.
In de tweede plaats komen we de rustdag tegen in de wet van de Heere. We lezen in die wet het volgende: "Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; [dan] zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, [noch] uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven." (Ex. 20:8-11). De Heere geeft een aantal duidelijke redenen waarom de rustdag gehouden moet worden.
In de derde plaats vinden we bij de profeten een voortdurende aansporing om de sabbat te houden. Gelukkig is hij die de sabbat onderhoud. "Welgelukzalig is de mens, [die] zulks doet, en des mensen kind, [dat] daaraan vasthoudt; die den sabbat houdt, zodat gij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen." (Jes. 56:2). In Psalm 92 wordt de sabbat bezongen. In Nehemia 13 kunnen we lezen hoe de sabbat misbruikt wordt en Nehemia maatregelen neemt tot onderhouding.
In het Nieuwe Testament lezen we over de onderhouding van de sabbat. Na de dood van Christus hebben de vrouwen gerust naar het gebod. "En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij naar het gebod." (Luk. 23:56). Ook lezen we over een verkeerd gebruik van de sabbat.
Verder lezen we in het Nieuwe Testament dat de gemeente samenkomt op de eerste dag der week. Op die dag is de Heere opgestaan uit de doden. Op die dag is de Heilige Geest uitgestort. Al in de Bijbel zien we daarom dat de gemeente van Christus de eerste dag der week gaat onderhouden als rustdag. Van de laatste dag der week verschuift de rustdag naar de eerste dag der week.
De diepe betekenis van de rustdag wordt in de catechismus duidelijk. Het gaat vooral om de onderhouding van dienst des Heeren. En wat daar allemaal bij komt kijken. Ook is het de bedoeling dat we in dit leven de eeuwige sabbat zullen aanvangen. De hemel is de plaats van eeuwige rust, het eeuwig zich verblijden en verheugen in God. Gedenk den sabbatdag dat gij dien heiligt. Heiligen van deze dag is belangrijk.
Vragen.
a. welke dag was de rustdag in het Oude Testament?
b. wat zijn de gronden voor onderhouding van deze dag?
c. waarom houden wij de rustdag op de eerste dag der week?
d. wat is de diepe betekenis van de rustdag, vandaag?
e. waarom is de rustdag niet een dag om eens fijn wat slaap in te halen?
Deze zondag is de laatste zondag voor de adventsweken. Het is dus min of meer een afsluiting van het kerkelijke jaar. We staan de laatste weken stil bij gedeelten uit het boek Numeri. Keer op keer blijkt dat de boodschap van het Evangelie hierin helder klinkt. Bij de priesterlijke zegen zien we bloedrode handen. De zegen (Num. 6) vindt haar grond in het verzoenend werk van Christus. Het spreken Gods in genade is ‘van boven het verzoendeksel’ (Num. 7). Ook hier weer Gods gunst op grond van het borgwerk van Christus. Heel het Oude Testament is een heenwijzing naar Christus. Hij heeft verzoening teweeggebracht.
Deze dienst willen we stilstaan bij Num. 8:1-4. We lezen daar het volgende:
"En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Spreek tot Aäron, en zeg tot hem: Als gij de lampen aansteken zult, recht tegenover den kandelaar zullen de zeven lampen lichten. En Aäron deed alzo: tegenover vooraan den kandelaar stak hij deszelfs lampen aan; Dit werk nu des kandelaars was van dicht goud, tot zijn schacht, tot zijn bloemen was het dicht; naar de gedaante, die de HEERE Mozes vertoond had, alzo had hij den kandelaar gemaakt." (Num. 8:1-4).
Het gaat in deze tekst over het licht van de Kandelaar. We letten op drie gedachten:
a. de noodzaak van dit licht.
b. de aard van dit licht
c. de opdracht bij dit licht.
Het valt op dat er verschillende keren in de Bijbel over de kandelaar wordt gesproken. Het gaat om de bekende zevenarmige kandelaar, de zogenoemde Menorah. Deze kandelaar was een soort gestileerde olijfboom. Er waren zes armen, plus een schacht, van louter goud. In Ex. 25 lezen we de opdracht voor de bouw van de kandelaar. In Ex. 37 lezen we de werkelijke bouw. In Ex 27 vers 20-21 lezen we over de olie en het aansteken van de kandelaar. In Lev. 24 lezen we dat de hogepriester moet zorgen dat deze kandelaar steeds brandt. In Num. 8:1-4 lezen we de opbouw van de kandelaar. De kandelaar stond in het heilige van de tabernakel. Bij het binnengaan van de tabernakel stond links de kandelaar, rechts de tafel der toonbroden en voor de voorhang het wierookofferaltaar. Zie bijvoorbeeld BMU pag. 140 voor een tekening. Voor de bouw van de kandelaar is 49,11 kilo goud gebruikt.
De kandelaar is in de eerste plaats een heenwijzing naar de Persoon van de Heere Jezus. Hij immers is het licht der wereld (Joh. 8:12). Ook wordt de kandelaar wel gezien als een beeld van de gemeente die door Christus licht verspreid in deze wereld (Zach. 4, Openb. 1). Het gaat bij de kandelaar vooral om het profetisch ambt van de Heere Jezus. Alleen in Zijn licht zien wij het licht. Overigens moeten we de ambten van Christus wel onderscheiden maar niet scheiden. Vanuit die geestelijke betekenis krijgt de kandelaar een diepe inhoud. In de tabernakel immers was geen venster. Het licht in de tabernakel kwam van de kandelaar. Zo ook vandaag. Los van de kandelaar is het donker en duister. De kandelaar is nodig vanwege de duisternis van de duivel, de zonde en de wereld. De kandelaar is ook nodig vanwege de duisternis in het zondaarshart. Christus is het enige en noodzakelijke licht in de wereld.
In de tweede plaats wijst die gedeelte op de opbouw van de kandelaar. De kandelaar was uit een geheel gemaakt. Er was een schacht, er waren twee keer drie armen en aan die armen waren een soort schaaltjes waar in de lampen branden. We lezen in Num 8:2b en vers 3 dat de lampen ‘recht tegenover’ en tegenover vóór’ de kandelaar moesten worden geplaatst. Een opmerkelijke uitdrukking die erop wijst dat de kandelaar niet omhoog heeft geschenen maar naar voren, op de tafel der toonbroden. Het licht van de kandelaar valt vooral op de tafel der toonbroden. Waarom? Wel, op die tafel lagen 12 broden, die geschonken waren door het volk. Die 12 toonbroden weerspiegelden eigenlijk het verbondsvolk. Vanuit de kandelaar ontvangt het volk licht, wijsheid en zegen. Dat wil het licht van de kandelaar duidelijk maken. Vanuit Christus ontvangt de kerk wijsheid, licht en zegen. En vanuit Hem is het ook tot een zegen. Wat een diepe en mooie gedachte wordt hier duidelijk. De kandelaar is het enige licht in de tabernakel. Christus is het enige licht in de wereld. De kandelaar is ook noodzakelijk. Anders kunnen we de tafel der toonbroden niet zien. Christus is nodig want zonder Hem zien we niets dan duisternis. Ach, er is nog zoveel te zeggen over het licht van de kandelaar. Kom, zondag maar trouw naar Gods huis om te horen van Hem, die het licht der wereld is.
Tenslotte heeft het schijnende licht ook gevolgen. Op de tafel der toonbroden valt licht. Israël is het volk van het licht. Er is echter onderscheid. De Heere Jezus zegt: "En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos." (Joh. 3:19). Aan de andere kant horen we de apostel Paulus zeggen: "Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om [te geven] verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus." (2 Kor. 4:6). En de Heere Jezus zegt in de bergrede: "Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn." (Matth. 5:14)
Vragen
1. hoe is de kandelaar gebouwd?
2. wat is het bijzondere van de kandelaar in Num. 8:1-4?
3. waarop wijst de kandelaar in geestelijke zin?
4. welke gevolgen heeft het Licht der wereld voor de mensen?
5. op grond waarvan geeft God zegen, gebedsverhoring en licht?
In deze dienst willen we stilstaan bij het derde gebod van de wet des Heeren. We hebben reeds gezien dat de wet in dit deel van de catechismus staat in het stuk der dankbaarheid. Dankbaarheid betekent het gehoorzame leven aan de Heere. De Heere heeft er behagen in als Zijn kinderen in stipte en gelovige gehoorzaamheid aan Zijn wet leven. Denk aan Daniel in Babel. Een los leven in zonde, ook van Gods kinderen, is de Heere niet aangenaam. De catechismus gaat daarom uitvoerig in op de tien geboden.
Het eerste gebod gaat over wie we begeren te dienen. Helaas dient elk mens van nature de afgoden. Er zijn ook heel wat afgoden. Ook vandaag. Het tweede gebod is de rechte dienst van God. Het is de Heere aangenaam en tot een grote zegen als we de Heere dienen naar Zijn Woord. Kijk, ieder wil graag een godsdienst die bij hem of haar past. We horen vaak dat het in de kerk fijn moet zijn en zo. Daar gaat het echter helemaal niet om. Het gaat erom dat God op de Bijbelse manier wordt gediend en de gemeente wordt onderwezen in de drie stukken. Laten we de praktijk van het tweede gebod niet uit het oog verliezen. De meest gezegende kerk is daar waar het Woord in het middelpunt staat en we stil begeren te luisteren en te leven naar Gods Woord en geboden.
Het derde gebod gaat over de heiligheid van de Naam van God. De naam wil in de Bijbel zeggen de Persoon of Gods wezen. God is een heilige God. We moeten God ook zo dienen en eren. Hij is de hoge en waarachtige God. Daarom is alle losheid in spreken en denken over God veroordeeld. Ook dit gebod heeft weer een eis en een verbod. Over de verbonden zaken kunnen we alleen maar bedroefd zijn. Ook in ons hart komen we zeer veel onheiligheid tegen. Over de geboden zaken mogen we ons verheugen. Het leven met en in de Heere is het meest vreugdevolle leven wat er bestaat. Een kind van God zonder droefheid bestaat niet. Een kind van God zonder vreugde evenmin. Beiden worden op Gods school geleerd. In Christus.
Tenslotte gaan we ook in op zondag 37. Die zondag heeft te maken met een probleem in de 16e en 17e eeuw. Er waren wederdopers en doopsgezinden die een andere reformatie van de kerk voorstonden. Soms ontaarde dat. Dergelijk mensen verwierpen de kinderdoop, wezen de overheid af en wilden ook geen eed afleggen. De Bijbel echter leert ons deze dingen niet. Vandaar dat zondag 37 daar uitvoerig op ingaat. Om de dwaling te weerleggen.
Vragen.
a. wat heeft zondag 33 en de wet met elkaar te maken?
b. waarover gaat het in het eerste en tweede gebod?
c. wat is de bedoeling van het derde gebod?
d. wat betekent Naam in Bijbel? Hoe wordt Gods Naam ontheiligd?
e. welke straf moest op overtreding van dit gebod worden voltrokken? (Lev. 24:10-23). Geldt die straf vandaag nog? Zo ja waarom wordt die dan niet toegepast? Zo nee, waarom is die dan afgeschaft?
Reeds enkele malen hebben we stilgestaan bij de geschiedenissen in het boek Numeri. We willen daar ook in deze dienst mee verder gaan. De afgelopen zondag hebben we gelet op de priesterlijke zegen. Laten we onthouden dat de handen van de zegenende priester rood waren van het offerbloed (Lev. 9). En dat de gronden voor de zegen liggen in Gods verbond en Gods zoenoffer. Alleen in Christus wil en kan God zonderaren zegenen. Buiten Christus is God een eeuwige gloed bij wie niemand komen kan. Vandaar dat Christus tot zondaren zegt: komt herwaarts tot Mij… (Matt. 11:28). Nergens anders is enige troost te verwachten.
Komt zegt de Heere tegen onherboren zondaren. Hij immers is de enige en opperste wijsheid. Hij wil zondaren de goede weg wijzen. Denk niet dat elders ook wel goede wegen zijn te vinden. Die zijn er gewoon niet.
Komt zegt de Heere tegen godsdienstige zondaren. We kunnen denken dat we voor God nog wel iets hebben. We kunnen immers ook nog gewoon rustig leven. We kunnen rustig slapen. En daaruit blijkt dat het niet klemt in ons leven. Laten we toch die ware wijsheid zoeken, met ingespannen krachten.
Komt zegt de Heere tegen zijn arme kinderen die niet weten hoe ze bij Hem moeten komen. Ach, Hij, Christus is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was (Luk. 19:10). En Hij schenkt zich weg aan goddelozen. En waar Hij wordt omhelsd daar is een arm mensenkind niet anders dan een goddeloze voor God. En die wordt weer in een rechte verhouding met God gebracht, om Jezus’ wil. Heerlijk wonder van Zijn opzoekende zondaarsliefde.
Deze dienst gaan we verder met Numeri. We willen stilstaan bij hoofdstuk 7 het laatste vers. We lezen daar het volgende:
"En als Mozes in de tent der samenkomst ging, om met Hem te spreken, zo hoorde hij een stem tot hem sprekende, van boven het verzoendeksel, hetwelk is op de ark der getuigenis, van tussen de twee cherubim. Alzo sprak Hij tot hem." (Num. 7:89)
De beluisteren in deze tekst de genadevolle stem van God. We letten op drie gedachten:
a. het karakter van dit spreken.
b. de plaats van dit spreken
c. het wonder van dit spreken.
Numeri 7 is een heel lang hoofdstuk. Het gaat over de inwijding van de tabernakel en de inwijding het altaar. Het volk brengt gaven om op het altaar te offeren. Tenslotte zien we Mozes de tabernakel binnen gaan om Gods stem te horen. Eerst lezen we dat Mozes met God spreekt. Dat is al wonderlijk. God is immers alwetend en daarom is het niet nodig dat Mozes iets aan God vraagt of iets tegen God zegt. Toch staat er nadrukkelijk dat Mozes in de tabernakel ging om met God te spreken. De Heere wil graag horen wat Mozes beweegt en waarom hij komt. Zo wil God ook vandaag nog horen naar het geroep van Zijn ellendigen. Christus heeft nooit tegen een arm mens gezegd dat hij of zij niet welkom was. Laten we het voorbeeld van Mozes navolgen en veel de troon der genade zoeken. Mozes… ging…
In de tweede plaats lezen we over een antwoord van de Heere. Mozes hoorde een stem tot hem spreken. Een sprekende stem wijst op leven. De Heere is de levende God. Afgoden zijn dode dingen. De God van de Bijbel is een wezen in drie personen. Die God leeft nog. Het is ook een heilige God. Mozes hoort de stem van boven het verzoendeksel. Op de ark stonden cherubs. Deze engelen waren bewakers van God recht en heiligheid. Tenslotte lezen we over het verzoendeksel. Daarop moest één keer per jaar bloed worden gestreken. Dat bloed wijst op genade. De wet, die in de ark was, werd door het bloed van Christus van zijn vloek ontwapend. Zo spreekt God tot Zijn volk. Ook vandaag spreekt de Heere op deze wijze tot Zijn volk. We lezen in Rom. 3 vers 25 dat God Christus heeft voorgesteld tot een verzoening door het geloof. Het woord verzoening grijpt letterlijk terug op het verzoendeksel (zie kanttekening sv op Rom. 3:25, nr. 51).
In de derde plaats is het van grote betekenis dat God van boven de ark sprak. Wat immers bevond zich in de ark? Daar was de wet. Die wet vloekt een zondaar buiten Christus. Hij eist de dood van een zondaar. Door het bloed van Christus echter is de vloek in een zegen veranderd. Vanuit de ark en de wet komt het dankbare leven in gehoorzaamheid. Verder is de ark ook de plaats waar God regeert. Hij waakt over zijn volk. Ze kunnen niet verloren gaan. Alles in hun leven wordt door God, in Zijn gunst, bepaald. Tenslotte is in de ark ook een kruik manna. Die wil wijzen op Gods vaderlijke zorg in alle dingen. De Heere zal voor Zijn volk zorgen. Daarom spreekt hij ‘van boven het verzoendeksel’. Heerlijk als we de diepe betekenis ervan in Christus mogen verstaan. Dan is de tocht door de aardse woestijn soms moeilijk. Dan is het ware christelijke leven een leven van kruisdragen. Dan is het ware christelijke leven een pelgrimsleven. Maar de Heere spreekt van boven het verzoendeksel, in Christus. En Zijn schapen zullen niet verloren gaan.
Vragen
1. Waarom zou in Numeri 7 tot 12 keer toe worden gemeld wat de stammen hebben gegeven?
2. Wat heeft Mozes allemaal tegen de Heere gezegd? Waarom wil de Heere Mozes graag aan Zijn voeten zien, terwijl Hij alles al weet?
3. Hoe zag de ark er precies uit? En waarvan is de ark een beeld?
4. Wat lag er in de ark?
5. Zou God vandaag ook nog tot mensen spreken? Hebben wij weleens een antwoord van God gekregen?
Vanmorgen las ik weer een treffend stukje van Philpot in zijn bekende dagboek, Korenaren uit de volle oogst. Philpot mediteerde naar aanleiding van Psalm 107 vers 4. We lezen daar het volgende: "Die in de woestijn dwaalden, in een weg der wildernis, die geen stad ter woning vonden;" (Ps. 107:4). De Psalmdichter, een kind van God, gaat een weg in de wildernis. Hij gaat een eenzame en moeilijke weg door het aardse leven. De Heere geeft Zijn kinderen zulke wegen te gaan om ze te oefenen in het geloof. Het geloof moet eerst leren afzien van zichzelf. Onze eigen wijsheid en kundigheid stelt niets voor bij God. Ook moeten Gods kinderen leren afzien van elke hulp van mensen. Zelfs onze meest dierbare familie en gezinsleden kunnen ons in de wildernis niet helpen. De Heere alleen moet verschijnen en op Hem alleen leert de eenzame en verslagen ziel steunen. Het ware geloof is een genade die leunt en steunt op Christus en op Hem alleen. Een moeilijke maar heilzame weg. Want Hij is vol mededogen en barmhartigheid. Graag wensen we u allen die leven toe. In een weg der wildernis (Psalm 107:4).
wv
Soms lezen en horen we zaken waar we diep over na moeten denken. De Heere Jezus leert Zijn kinderen om achter Hem aan te komen. Ze moeten, onvoorwaardelijk, zijn juk op zich nemen. Persoonlijk geloof is dat het juk van Christus niet betekent dat het licht en makkelijk in ons leven zal zijn. De draaglast wordt denk ik niet door God en Christus verminderd, maar misschien nog wel zwaarder gemaakt. Het leven van de apostel Paulus is daarvan een duidelijk bewijs. Wat heeft hij niet allemaal meegemaakt nadat hij tot bekering was gekomen. In 2 Kor. 11:16-33 kunnen we daar iets over lezen. Een christendom zonder zwaar lijden is hem totaal onbekend. De draaglast wordt dus niet minder en daar heeft God wijze bedoelingen mee. Lees 2 Kor. 12! Wat God echter wel doet is de draagkracht zeer vermeerderen. Zijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Het maakt, als voorbeeld, nog wel verschil of we een last van zeg honderd kilo door een kind of door een sterke herder laten dragen. De herder heeft draagkracht en daarom kan het. Een kind heeft dan niet. In de regel vermeerdert de Heere de draagkracht om de last van het leven te kunnen dragen.
Hoe echter dragen we de last van het leven? Daarvoor is ware nederigheid noodzakelijk. In onderstaand stukje legt Winslow uit wat die ware nederigheid in het leven van een oprecht gelovige is. Het zijn woorden om diep over na te denken. Geve de Heere dat we deze dingen zielsbevindelijk mogen verstaan. Een oprecht gelovige heeft overal de dood gevonden, behalve in Christus. Hij is het Leven. De Heere doe ons dat geheim verstaan. Nederig betrouwen op het bloed van Christus, dan zijn we onszelf helemaal voorbij. En dat is het wat de Geest leert. Ter overdenking aanbevolen. De gedachten van Winslow zijn te vinden in Morgengedachten, 13 november.
We zijn toegekomen aan zondag 35. Dit zondag gaat over het tweede gebod. We proberen bij de geboden steeds te bedenken dat er een iets is waarvoor God waarschuwt. Dit moeten we niet doen. En er is ook iets wat God voorschrijft. Dat moeten we vooral wel doen. We noemen dat de negatieve en de positieve kant aan Gods geboden. Het eerste gebod wijst afgoderij af, maar eist wel dat we God recht, op de goede manier, kennen en vertrouwen.
Bij de verboden en de geboden moeten we ook bedenken dat het hier gaat om de wet in het stuk der dankbaarheid. De wet is dan voor Gods volk niet een of andere zware last maar een heerlijke regel om naar te leven. Zo hebben de Israëlieten de wet ook voor de eerste keer gehoord. Ze kwamen uit de slavernij van Egypte en dan geeft de Heere 10 heerlijke regels om naar te leven. Neem bijvoorbeeld het 6e gebod. In Egypte waren ze totaal rechteloos. Kinderen werden in de Nijl geworpen. Oudere mensen werden soms zomaar vermoord. Eten was er soms voor slaven te weinig. Men liet ze gewoon van honger sterven. En dat opeens zegt de Heere: Gij zult niet doodslaan. Dat doden mag niet meer; Ik de Heere sta garant voor het leven van elke Israëliet. Wat moet dat een verblijdende boodschap zijn geweest. De Joden spraken niet voor niets over de vreugde van de wet. Ook onze catechismus gaat in dat spoor. Bij de dingen die worden afgewezen horen we in zondag 33 over een droefheid over de zonde. Zonde is verschrikkelijk en heeft verdrietige gevolgen. Denk maar aan doodslag en afgoderij of overspel. Laten we voor die dingen waken. Aan de andere kant is Gods gebod ook een hartelijke vreugde in God, door Christus. Wat is het heerlijk om in vrede met God en onze naaste te leven. De Bijbel zegt daarover zeer rijke dingen. Zo ook willen we het gebod van God in de dankbaarheid lezen. Het zijn geen harde regels voor arme mensen, maar teugels en stokken waarmee we kunnen gaan. Hoe lief heb ik uw wet….
Zondag 35 gaat over het tweede gebod. We horen dat we geen andere goden voor Gods aangezicht mogen hebben. Er wordt ook een uitvoerige toelichting in de geboden bij gegeven. We lezen in Ex. 20:4-6 het volgende:
"Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, [van hetgeen] boven in den hemel is, noch [van hetgeen] onder op de aarde is, noch [van hetgeen] in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde [lid] dergenen, die Mij haten; En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden." (Ex. 20:4-6)
Het gaat in dit gebod over de manier waarop de Heere gediend wil worden. Het blijkt uit de Bijbel dat de mensen er toen allerlei gedachten over hadden. Een paar weken later maken de Israëlieten al een gouden kalf om de Heere te dienen. Dit heeft de Heere echter niet geboden. Daarom is het een ernstige zonde. Ook vandaag moeten we de Heere dienen op de wijze zoals Hij dat in Zijn Woord en Zijn inzettingen heeft bevolen. Aan een eigen gemaakte godsdienst heeft God geen enkel behagen. We kunnen God bijvoorbeeld niet dienen door thuis naar een preekje te gaan luisteren als we in de mogelijkheid zijn om naar zijn huis te gaan. Er zijn natuurlijk mensen (zieken en ouderen) die niet kunnen. Wat zouden ze graag willen, maar het gaat niet meer. Die mensen zijn wettig verhinderd. Maar we moeten als het even kan naar Gods huis komen om daar Gods Woord te horen. Dat is de Heere aangenaam en daarin ligt een hartelijke vreugde in God door Christus. De sacramenten gaat over het zelfde. We kunnen de sacramenten alleen gebruiken in de gemeente Gods. Zo heeft de Heere dat ingezet en zo worden wij daaraan gebonden. Als wij echter niet meer kunnen, dan kan God ook thuis een zegen geven. De Heere is niet aan de middelen gebonden, wij echter wel. Laten we dus de Bijbel nazoeken wat de rechte dienst van de Heere is. En laten we daaraan vasthouden.
Het gaat dus over de rechte dienst des Heeren. We letten dan, in het verlengde van de catechismus op drie dingen:
Gods eis, antwoord 96.
Geen beelden, antwoord 97.
Boeken der leken, antwoord 98 en de levende verkondiging.
De Heere geve dat we iets mogen verstaan van de vreugde der wet. Alleen door een waar geloof in Christus is dat mogelijk.
Vragen.
a. waarover gaat het eerste gebod? Welke vier dingen heeft God daarin vooral geboden?
b. wat is de bedoeling van het tweede gebod? Welke rijke zegen staat er bij dit gebod?
c. wat bedoelen we met de vreugde der wet?
d. waarom was het maken van een gouden kalf zo ernstig?
e. wat is de levende verkondiging?
Aan dit item wordt nog gewerktDe komende weken wilde ik verder gaan met de overdenking van het boek Numeri. Daarin vinden we veel gedachten over de handelingen van de Heere met zijn volk. Voor vandaag de dag is dit boek ook belangrijk. Zo immers handelt de Heere met zijn gemeente. Het Israël van de Bijbel is de gemeente van het Nieuwe Testament.
We hebben in Num. 1 gezien hoe groot het volk was. We lezen in Num. 1:46 van 603.550 mannen van 20 jaar en ouder. Het Hebreeuws gebruik voor dit grote getal 7 woorden. Er is wat discussie over de vraag hoe we het woord voor duizend (elef) moeten vertalen. Sommigen denken dan aan een groep. De statenvertalers denken aan 1000. We sluiten ons daarbij aan, ook omdat Mozes zelf de getallen optelt en we er anders gewoon niet goed uitkomen. Wel geeft 1000 af en toe vragen waar we nog geen antwoorden op weten. Zo lezen we bijvoorbeeld in Num. 4:43 dat er 22.273 (eerstgeboren) kinderen gelost moeten worden. Dit zo betekenen dat er gemiddeld meer dan 27 kinderen per gezin zijn. Een onwaarschijnlijk hoog getal. De grote getallen geven dus de nodige vragen. Het blijft een vraag hoe we het woord elef vertalen.
In de hoofdstukken 2-4 hebben we gelezen hoe de Heere Zijn volk ordent. De stammen liggen rond de tabernakel, de troon van God. Rond de tabernakel liggen weer de levieten en voor de ingang van de tabernakel wonen de priesters. In de BMU staat daarvan een mooi overzicht. God in een God van orde. Gods werk komt ordelijk tot stand en heeft ook orde. We moeten naar die orde onze gang richten. Het volk mocht niet naar eigen inzicht optrekken naar het Beloofde Land. De Heere bepaalde hoe ze moesten gaan. Zo is het ook vandaag. Door Woord en Geest bepaalt de Heere hoe het zal toegaan in Zijn gemeente. Voor mensen anno 2018 best een lastige gedachte.
In hoofdstukken 5-6 gaat het over de heiligheid van de legerplaats. Onreinheid mocht niet worden getolereerd. Ook lezen we over de Nazireeër. Tenslotte lezen we aan het slot van Num. 6 de zegen die de priester op het volk moest leggen. We gaan bij dat gedeelte stil staan. We lezen in het slot van Num. 6 het volgende:
"En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Spreek tot Aäron en zijn zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen Israëls zegenen, zeggende tot hen: De HEERE zegene u, en behoede u! De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig! De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u vrede! Alzo zullen zij Mijn Naam op de kinderen Israëls leggen; en Ik zal hen zegenen." (Num. 6:22-27).
Het gaat in deze verzen over de zegen des Heeren. We letten op drie punten:
a. de grond voor deze zegen, 22-23
b. de inhoud van deze zegen, 24-26
c. het adres van deze zegen, 27.
We lezen deze morgen eerst een gedeelte uit Leviticus 9. Daar lezen we in het 22e vers dat Aaron de zegen op de vergadering legt. We lezen daar het volgende:
"Daarna hief Aäron zijn handen op tot het volk, en zegende hen; en hij kwam af, nadat hij het zondoffer, en brandoffer, en dankoffer gedaan had." (Lev. 9:22). Na het brengen van het offer en het sprengen van het bloed moet Aaron het volk zegenen. De woorden van de zegen vinden we in Num. 6. Het eerste wat opvalt is dat de handen en armen van Aaron onder het bloed zaten. Ze waren rood gekleurd door het offerbloed. Dit dierenbloed wees heen naar het offer van Christus. Op grond van zijn offers kan en zal de gemeente gezegend worden. Een andere bron voor de zegen is er eenvoudig niet.
De inhoud van de zegen heeft ook aandacht. We lezen drie zegenspreuken. In de Hebreeuwse taal telt de eerste spreuk 3 woorden, de tweede 5 en de derde 7. Bovendien bestaat elke zegenspreuk uit twee delen. Het tweede deel legt het eerste deel verder uit. We lezen over behouden, genade en vrede. Zegen betekent daarbij het waarlijk goede uitspreken en uitdelen. Vloek is straf uitdelen. Zegen is het goede uitdelen. In Deut. 27:15 en 28 kunnen we daar ook heel indringend over lezen. Beiden zijn ook in de Schrift aanwezig. Hananja, een valse profeet, werd vervloekt en hij stierf. Jozef gehoorzaamde de Heere en hij werd onderkoning van Egypte.
Tenslotte nog het adres van de zegen. We lezen daarover in vers 27. De Naam van de Heere moet op het volk worden gelegd. De Heere laat het hele volk zegenen. Ieder ontvangt dus die zegen, maar niet bij ieder is die zegen ook tot nut. Zegen is net als de regen, zo las ik bij een verklaarder. Regen op een steen heeft geen nut. Regen op een opgeploegde aarde geeft groei en vrucht. Het hangt er dus vanaf waar die zegen terechtkomt. Is er ook plaats voor de zegen van de Heere in ons leven.
Vragen
1. waarom heeft het nut om de geschiedenis in Numeri te overdenken?
2. wat betekent het dat God de God van orde is?
3. wat is de grond voor Gods zegen, volgens Lev. 9?
4. wat betekent het woord vrede (shaloom) in de Bijbel?
5. voor wie is de zegen die God laat uitspreken?
6. hoe komt het dat de zegen geen nut doet?
Wv
Reeds heel lang heb ik de begeerte om op deze dag stil te staan bij Psalm 65. Enige maanden geleden hebben we ook uit deze psalm gezongen. Na de droogte dit jaar van 9 weken gaf de Heere weer regen. Wat een wonder van zijn trouwe zorg. Wat een vervulling ook van zijn belofte in Gen. 8:22. Laten we niet vergeten dat we te maken hebben met een goeddoend God. Dat staat in deze dienst centraal.
We willen stilstaan bij Psalm 65:14. We lezen daar het volgende:
"De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij." (Ps. 65:14).
Psalm 65 is een dank en loflied op de grootheid en de goedheid van God. In vers 1-5 wordt vooral de goedheid van de Heere bezongen in de eredienst. Het gaat daar over genade voor schuldige zondaren. In de verzen 6-9 gaat het over de grootheid van God in de schepping en regering van de wereld. Tenslotte gaat het in vers 10-14 over de grootheid en goedheid van God in de oogst. Daarbij moeten we bedenken dat oogst en werken op het land voor de mensen in Israël behoorde tot de gewone dagelijkse dingen. De mensen leefden toen in een wereld waar vrijwel iedereen wel werkzaam was op het land. Het gaat dus in het slot over Gods goedheid in de dingen van het dagelijkse leven. Gods goedheid in het gezin, op je werk, in je winkel of zaak. Kortom, de Heere erkennen in de dingen van het dagelijkse leven.
We willen daarom stilstaan bij de goedheid van de Heere.
We letten daarbij op drie gedachten:
a. de noodzaak van Gods goedheid
b. de aard van Gods goedheid.
c. de vrucht van Gods goedheid.
Los van Gods goedheid zou ons leven er totaal anders uitzien. Wij hebben van de aarde een tranendal gemaakt en we zijn vanuit onszelf tot niets goeds in staan. Daarom hebben we de goedheid Gods zo nodig. Nodig in alle dingen. In het persoonlijke leven, in het huiselijke leven, in het bedrijf en in gezin, huwelijk en allerlei andere zaken. Zonder God kunnen en zullen we niets.
De Heere overlaadt ons met Zijn goedheid. Hij geeft veel goederen, Hij geeft aanhoudend goederen, Hij geeft rijke goederen. Hij wandelt ons dag in dag uit na. De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren. de grootste en diepste gave van God is Zijn genade in Christus. Die deelt God in rijke mate uit.
De vrucht van Gods goedheid is vreugde. We lezen: zij juichen, ook zingen zij. Gods goedheid geeft blijdschap. Waar de Heere zich bekend maakt komt er een diepe vreugde in het hart. We zingen ervan in Psalm 68:2
Vragen
a. hoe is deze psalm opgebouwd?
b. waarvoor wil de dichter God grootmaken?
c. hoe kunnen we God grootmaken voor Zijn genade?
d. hoe kunnen we God grootmaken voor Zijn regering?
e. hoe kunnen we God grootmaken voor Zijn zorg voor het dagelijkse leven?
f. waarom lijkt het zo moeilijk om God te erkennen in de dingen van het gewone leven?
g. wat bedoelt de dichter met juichende dalen en velden? Kan dat eigenlijk wel?
We houden in onze kerk een dankdag. Op deze dag willen we de Heere erkennen voor de vele weldaden waarmee Hij ons omringt. Een dankdag is nodig omdat we het mogelijk vanzelfsprekend vinden dat we dingen ontvangen. Maar niets in vanzelfsprekend. Veel mensen lijden armoede, zijn ziek of hebben gebrek. Ons daarentegen wandelt de Heere na. Vooral in ons deel van de wereld is er heel veel om de Heere te erkennen. Een dankdag is dus niet voor niets. Dat hebben we de achterliggende periode wel gemerkt. Het klimaat is door mensen niet te reguleren. We zijn daarin volslagen afhankelijk van de zorg en de leiding van God.
In de middagdienst willen we stilstaan bij Mark. 12:41-44. We lezen daar het volgende:
"En Jezus, gezeten zijnde tegenover de schatkist, zag, hoe de schare geld wierp in de schatkist; en vele rijken wierpen veel [daarin]. En er kwam een arme weduwe, die twee kleine [penningen daarin] wierp, hetwelk is een oort. En [Jezus], Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer ingeworpen heeft, dan allen, die in de schatkist geworpen hebben. Want zij allen hebben van hun overvloed [daarin] geworpen; maar deze heeft van haar gebrek, al wat zij had, [daarin] geworpen, haar gansen leeftocht." (Mark. 12:41-44)
We staan stil bij de Heere Jezus bij de schatkist. We letten op twee gedachten.
a. wat de Heere ziet.
b. hoe de Heere oordeelt.
In vers 38-40 waarschuwt de Heere tegen de schijnvroomheid van de schriftgeleerden. Onder het mom van godsdienst deden ze verkeerde dingen. Een weduwe kon over haar posities advies inwinnen bij een schriftgeleerde. Die liet zich dan goed betalen voor zijn diensten. Onder de schijn van godzaligheid buiten ze de armen weduwen uit. De Heere heeft dergelijke praktijken veroordeeld. In vers 41-44 geeft hij een voorbeeld van ware vroomheid. Ware vroomheid, of dankbaarheid, betekent dat de Heere en Zijn dienst op de eerste plaats komen te staan. Dat zien we bij de arme weduwe.
Er zijn bij deze geschiedenis een aantal gedachten. Laten we beginnen bij de Heere Zelf. Hij ziet de tempel en zag (de Heere kijkt heel nadrukkelijk, in de grondtaal vinden we een imperfectum, een werkwoordsvorm die wijst op langdurigheid en indringend. De lezen deze vorm bijvoorbeeld ook in Luk. 19:5 waar de Heere Jezus Zachéüs zag). Wat moet de Heere veel nare en ingrijpende dingen hebben gezien. De priesters waren over het algemeen niet echt vroom en eerlijk. De mensen kwamen meer voor de vorm van voor de inhoud. Er was sprake van een totaal uitgeholde godsdienst. En toch is de Heere er. Hij moest zijn in de dingen van Zijn Vader. Hoe kon de Heere daar toch wezen? Midden in zoveel schijn en ergerniswekkende zaken? Wel Hij is zachtmoedig en nederig van hart (Matt. 11:29) en daarom kan Hij daar zijn. Een belangrijke les voor ons. De Heere zegt ook: leert van Mij.
In de tweede plaats moeten we letten op wat de Heere ziet. Veel mensen zien vooral de gebouwen en de hoeveelheid mensen. De Heere echter ziet de mensen. Hij ziet de schare. Die kwam goeddeels uit gewoonte naar de tempel. De Heere is steeds bewogen geweest met de schare. De Heere ziet vele rijken. Aan hun kleren kon je bijvoorbeeld zien dat mensen erg bemiddeld waren. Die rijke mensen gooiden veel geld in de schatkist. De mensen vonden dat over het algemeen erg indrukwekkend. De Heere echter ziet er volledig aan voorbij. Het heeft voor Hem en voor Zijn Vader geen waarde. De Heere ziet ook een arme weduwe. Een weduwe had weinig zekerheden in die samenleving. Het waren mensen aan de rand van de maatschappij. Toch ziet de Heere met welgevallen op deze vrouw neer. Ze werpt een hele kleine hoeveelheid geld (1/32 van een dagloon, we zouden zeggen een paar centen) in de schatkist. Niet iets om veel aandacht aan te geven. De Heere doet het echter wel. De discipelen moeten vooral letten op deze vrouw.
Waarom komt die vrouw naar de tempel? Waarom gooit ze het laatste wat ze heeft in de schatkist? Wel, heel eenvoudig. Die vrouw heeft Gods lief. Ze heeft zijn dienst en Woord lief. Ze heeft Gods inzettingen lief. Door genade heeft ze die lief gekregen en daarom is ze in de tempel. Ze gaat die dag niet werken om wat te verdienen. We blijft ook niet weg uit de tempel. Ze zegt ook niet dat de schrifgeleerden niet deugen. Ze klaagt ook niet over God en Zijn leiding in haar leven. Nee, ze gaat naar Gods huis en heeft de Heere lief, en daarom is ze daar. En de Heere Jezus is er blij en verwonderd over. Kijk, dat geldt vandaag nog. De Heere ziet graag arme en zachtmoedige mensen in Zijn huis. Die kan en wil Hij alles geven.
Laten we ook eens zien hoe de Heere over die weduwe oordeelt. “dat deze arme weduwe meer ingeworpen heeft, dan allen, die in de schatkist geworpen hebben”. De weduwe heeft meer ingeworpen dan alle anderen. Een merkwaardige gedachte. Zeker als we er aards naar kijken. Dan is het niet veel wat de weduwe brengt. Daar kan de dienst van God niet door onderhouden worden. Maar God kijkt heel anders. Wat groot en belangrijk is voor mensen heeft vaak voor God geen enkele betekenis. Voor God geldt alleen een goed werk. De weduwe doet een goed werk en daarom is het meer dan alle andere gaven.
Hoe is de gave van de weduwe dan een goed werk, een werk wat waarde heeft voor God? Kijk, in de eerste plaats geeft ze het geld niet uit aan eten voor haarzelf maar voor de dienst en de eer van God. Goede werken richten zich op Gods eer. In de tweede plaats brengt ze het geld naar de tempel. Dat was de plaats van het offer en de verzoening. Die heeft ze in alles nodig. Tenslotte komt ze vanuit de wortel van het ware geloof. Het ware geloof denkt klein van zichzelf en groot van God in Christus. Het is een hartelijke vreugde in God door Christus. In de weduwe zien we dat de ware dankbaarheid en vroomheid echt handen en voeten krijgt. Die vrouw ging ook met de zegen naar huis. Wat God weet van haar af en dat is waar het omgaat in het leven van Gods kinderen. Ook vandaag.
Vragen.
a. wat heeft de Heere allemaal in de tempel gedaan?
b. waarom was de tempel voor Hem zo belangrijk?
c. waarom kwam de weduwe naar de tempel?
d. waarom was haar gave een goed werk?
e. wel loon heeft deze weduwe zeker ontvangen?
(12 items) | 1 |